Om grip te krijgen op de kosten van de Wmo en te kijken hoe die kosten zich ontwikkelen, is de gemeente Den Haag in 2018 gestart met het Wmo-voorspelmodel. De idee van het model vindt ook bij andere gemeenten inmiddels gretig aftrek en een landelijke uitrol lijkt dan ook een kwestie van tijd.

Door: Frits de Jong

In 2015 is de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) van kracht geworden, een maatregel die gemeenten de opdracht geeft ervoor te zorgen dat mensen zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen. Het betekent dat gemeenten onder meer verantwoordelijk zijn voor mensen die niet zelfredzaam zijn. Althans, niet op eigen kracht. Dan moet bijvoorbeeld gedacht worden aan mensen met een psychische stoornis die in een beschermde omgeving wonen, mensen die gebruikmaken van dagbesteding, opvang in geval van huiselijk geweld of mensen die dakloos zijn. De bedragen die gemoeid zijn met de Wmo, zijn fors. Vaak gaat het om miljoenen euro's. Ook bij de gemeente Den Haag. Om grip te krijgen op die kosten en te kijken hoe de kosten en het aantal mensen dat een beroep doet op de Wmo zich de komende jaren ontwikkelen, is de gemeente Den Haag in 2018 begonnen met de start van het Wmo-voorspelmodel.

Projectleider van het Haagse Wmo-model is Michiel Deerenberg. Over het hoe en waarom van het model zegt hij: "Zoals je aangeeft gaan er grote bedragen om als het gaat om de Wmo. Dat maakt dat het erg interessant is om te kijken of je kunt voorspellen wat er als gemeente op je afkomt zodat je een en ander optimaal kunt begroten. Ook helpt het om het beleid beter af te stemmen op de vraag. Als je ziet dat in bepaalde wijken de komende jaren een beroep op de Wmo sneller stijgt dan in andere wijken, dan is het logisch om bijvoorbeeld wijkteams anders te organiseren zodat je ze preventief kunt inzetten. Of stel dat je kunt voorspellen dat in een wijk de vraag naar dure maatwerkvoorzieningen extreem stijgt, dan kun je dat mogelijk voorkomen door eerder goed aansluitende algemene voorzieningen aan te bieden waardoor er uiteindelijk onder de streep minder maatwerk nodig is."

Tot nu toe wordt het Wmo-voorspelmodel nog niet in de dagelijkse praktijk gebruikt. Wel is er al uitgebreid mee getest. Daarbij werd onder meer ingezoomd op de vraag of het mogelijk is om voorspellingen te doen rondom de Wmo. "Dat bleek goed te doen. We maken in het model gebruik van een aantal parameters die beschikken over een voorspelkracht. Dat aantal breiden we nu uit."

Armand Brinkman, opgavemanager binnen de gemeente Den Haag bij de dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, is ervan overtuigd dat het Wmo-model bij kan dragen aan efficiencyverbetering, preventie en verbetering van de capaciteitsplanning. "In de periode dat we hiermee hebben getest, hebben we een schat aan ervaring en kennis opgedaan. Die willen we graag delen met andere gemeenten, om samen verder te bouwen aan een landelijk werkend voorspelmodel dat ons gaat helpen bij het beheersen van de kosten, in de beleidsvoorbereiding en bij capaciteitsplanning en -sturing."

Meerwaarde

Ook Michiel Deerenberg zou niets liever zien dat het model een landelijke dekking krijgt. Niet alleen omdat het Haagse model daardoor zal verbeteren, maar ook omdat de echte kennis van de Wmo bij gemeenten ligt. "Er zijn tal van commerciƫle clubs die soortgelijke modellen hebben gemaakt, maar waar vaak een duur abonnementsmodel aan vast zit. Ik gun iedereen zijn handel, maar eigenlijk vind ik het zonde. Gemeenten kunnen dit ook zelf prima, juist omdat je als gemeente de inhoudelijke kennis in huis hebt. Maar zolang je als gemeente externe modellen blijft inkopen, leer je nooit om dit kunstje zelf te beheersen", aldus Michiel Deerenberg, die in de afgelopen maanden heeft gemerkt dat andere gemeenten graag bijdragen om het Haagse Wmo-model te optimaliseren.

Wat betreft de inzichten die uit het project voortkomen, heeft Brinkman een goed idee hoe die te gebruiken en in te zetten. "Ik zie meerdere inzichten. We hebben bijvoorbeeld een beter beeld bij de ontwikkeling van de zorgvraag in de komende jaren, hoe deze zich ontwikkelt per wijk en per type voorziening. Ook hebben we op basis van een doorstroomanalyse een veel beter beeld bij de paden die inwoners die een Wmo-voorziening nodig hebben, doorlopen. Met welke voorziening komen ze binnen, hoe verloopt dit in de tijd, welke samenloop van voorzieningen zie je dan ontstaan? Dit gaan we in sessies met de uitvoering en andere stakeholders verder verdiepen, zodat we dit ook in de Jeugd en Maatschappelijke Ondersteuning kunnen benutten in gespreksvoering, planning en kostensturing."

Wat betreft Deerenberg is de insteek om het samen te doen tweeledig. "Enerzijds wordt het Haagse model beter door kennis en kunde uit het land er in te verwerken, waardoor er ook een goede basis ontstaat voor een landelijk model. Anderzijds wil de gemeente Den Haag het model ook delen op het moment het echt landelijk ingezet kan worden. Door als gemeenten dit soort modellen te delen en inhoudelijk bij te dragen ga je niet alleen sneller, maar bespaar je ook veel kosten. Zo zou er in de ene gemeente een model kunnen ontstaan om ondermijning aan te pakken, terwijl er in een andere gemeente een model ontstaat om de werkloosheid te voorspellen. Een uitzoekpunt is nog wel hoe je de gedane investeringen deelt. Hoe ga je om met wederkerigheid? Dat is een punt waar we, als gemeenten, in de loop van volgend jaar een antwoord op willen hebben."

De idee om gezamenlijk voorspellende modellen en algoritmes te delen, past wat betreft Michiel Deerenberg ook goed in de plannen van VNG Realisatie, met wie de gemeente Den Haag op het gebied van het voorspelmodel intensief samenwerkt. "Zij zijn in gesprek met meerdere gemeentelijk datalabs om aan een soort landelijk dataportfolio te werken, waarbij gemeenten hun eigen model onderling delen en samen met VNG Realisatie en andere gemeenten de modellen verrijken en landelijk toepasbaar maken. Het is toch zonde dat wij een model aan het bouwen zijn voor de Wmo en een ander voor ondermijning en dat dit in bijvoorbeeld Den Bosch, Eindhoven of Enschede ook wordt gedaan?"

Verouderde data

Terug naar het Wmo-voorspelmodel. Er worden voorspellingen gedaan per wijk. Een probleem daarbij is, volgens Deerenberg, de verouderde data. Het model draait voornamelijk op gegevens uit 2017 omdat de wijkkenmerken en de sociaalgeografische en geografische kenmerken voor 2018 nog niet beschikbaar zijn. Deerenberg: "Dat zou ik graag anders zien. Het is ook een beetje het kip-ei-verhaal. Op het moment wij zaken met veel nauwkeurigheid voorspellen, ontstaat er vanzelf draagvlak om die data met hoge frequentie aan te leveren. Dat betekent dat wij eerst moeten bewijzen wat we kunnen. Verder zijn we met de afdeling uitvoering bezig om te kijken hoe het model in de praktijk ingezet kan worden. Iets voorspellen heeft pas zin als het bruikbare inzichten oplevert: tastbaar en uitvoerbaar. Dat betekent ook iets voor de manier van werken, want dit model zet zeker een cultuur- en gedragsverandering in gang."

Michiel Deerenberg is ervan overtuigd dat alle gemeenten op den duur baat kunnen hebben bij het Wmo-voorspelmodel, ook al omdat de problematiek rondom de Wmo in veel gemeenten dezelfde is. "Zeker in de veertig, vijftig grote gemeenten", aldus Deerenberg, die vol lof is over de nog prille samenwerking rondom het model. "We zijn bezig met het opzetten van een kerngroep. Daarvoor zetten we een goed plan op, zodat iedere gemeente ook weet wat zij er insteekt en wat er uitkomt."

Ook Armand Brinkman ziet op dit terrein de samenwerking met andere gemeenten helemaal zitten. "Als gemeente Den Haag zijn we dit gestart, maar het is belangrijk dat we nu stappen maken op het gebied van landelijke samenwerking om samen te bouwen aan een landelijk Wmo-voorspelmodel."